Juliet Campfens: Ruimte voor verbeelding

Via omwegen en olifantenpaadjes heeft Juliet Campfens haar plek gevonden als miniatuurmaker en stopmotion-animator. Ze is een kunstenaar die zich niet laat leiden door succes, maar vooral door nieuwsgierigheid en haar liefde voor dingen maken. Voor iemand die in eerste instantie te bang was om voor de kunstacademie te gaan, weet ze inmiddels de onzekerheid van een creatieve carrière op inspirerende wijze te omarmen. 

Net zo inspirerend is haar werk zelf, van de sets en miniaturen die ze maakt voor theatergroep Hotel Modern tot de korte stopmotion-film Snail Away, een soort magisch realistische versie van Up. Haar werk weerspiegelt duidelijk een les die ze in dit interview deelt: als je een beetje ruimte laat voor verbeelding, komt een werk tot leven.  

Dit interview is bewerkt voor lengte en duidelijkheid.

De eerste keer dat we elkaar spraken, had ik de aanname dat je animatiefilms maakte. Jij gaf toen aan dat het niet zo simpel was. Hoe zou je je werk precies omschrijven?

Ja, dat is een hele lastige vraag, volgens mij voor heel veel kunstenaars. Ik ben begonnen als grafisch ontwerper, daar ben ik ook in afgestudeerd. Ik zou nu zeggen dat ik me specialiseer in het maken van miniaturen. En dan moet ik daarbij altijd uitleggen wat ik precies bedoel.

Het is begonnen met werken aan een hele grote maquette. Dat vond ik echt fantastisch om te doen, en toen dacht ik: ik ben eigenlijk helemaal niet geschikt voor achter de computer werken. Ik vind het eigenlijk heel erg leuk om met mijn handen dingetjes te maken. Als je kleine dingetjes maakt, heb je ook vrij snel resultaat, want het is behapbaar. Dit heb ik ook altijd al gedaan. Als kind was ik al met kleine pietpeuterige kleidingetjes bezig. Het past gewoon goed bij mij.

Maquettes maak ik nog steeds, en bijvoorbeeld ook schaalmodellen. Als een museum een schaalmodel nodig heeft, kan ik dat maken. En ik maak decors voor theater en animatiefilms. Dat zijn dus allemaal verschillende insteken op miniaturen maken.

Wat was die oorspronkelijke maquette?

Dat was een enorme maquette van de stad Frankfurt. Daar hebben we met iets van zeventien kunstenaars aan gewerkt, zo’n vijftien bij vijftien meter groot. Het was de stad, met ook alle omliggende gemeentes.

Je zou met de technieken van nu in principe een hele maquette kunnen 3D-printen. Maar dat is best vlak. Je kan dat ook op een creatieve manier doen. Dus er is aan mensen gevraagd: wat is nou voor u belangrijk aan de stad? Aan welke gebouwen denkt u meteen? Er was toen bijvoorbeeld iemand die zei ‘dit is een sigarenboer, ik koop hier elke week een Lotto-ticket.’ Dat zegt veel meer over hoe mensen de stad beleven, en dat werd dan gebruikt om die maquette te maken. En het bijzondere is dat de hele maquette is gemaakt van huis-, tuin- en keukenspullen. Dus je ziet allerlei dingen: scheerkwasten, touw, puntenslijpers, weet ik veel wat. Die zijn allemaal nog te herkennen. Maar het is ook heel erg de stad op een levendige manier.

Ik vond het heel erg leuk om daarna bij de opening te zijn en mensen te zien reageren: ‘oh wat leuk, het is van puntenslijpers gemaakt! En inderdaad, dat gebouw lijkt heel erg op een potlood!’ Je ziet mensen plekken herkennen en op zoek gaan naar hun eigen huis. Daarna dacht ik: ik hoef niet meer posters te ontwerpen, want dit heeft impact.

Hoe ben je daar toen bij betrokken geraakt?

Degene die het project leidde, was Herman Helle. Hij heeft een beetje hetzelfde gedaan als ik. Hij zegt altijd: ‘ik dacht vroeger dat ik schilder wilde worden.’ Hij had een atelier in Rotterdam, in hetzelfde complex als Rem Koolhaas, die toen ook net begon. Dus Rem liep op een dag door de gang en riep ‘wie kan er een maquette maken?’ En Herman stak zijn hoofd uit: ‘ik wel, denk ik.’ En zo is hij begonnen.

Hij heeft toen maquettes zitten maken met oude, verroeste spijkers en dat soort dingen. En Rem vond het wel vet dat dat op een gekke, creatieve manier ging. Architecten-maquettes zijn best wel saai, heel neutraal. Herman ging het juist heel erg invullen en heeft toen daarmee een beetje carrière gemaakt. Uiteindelijk is hij door het Maritiem Museum in Rotterdam gevraagd voor een grote maquette van de stad en alle havens. En die is toen gezien door de mensen uit Frankfurt.

Ik kom ook uit Rotterdam, en toen de deadline naderde, hadden ze steeds meer mensen nodig. Toen werd er aan mij gedacht. Dus geluk.

Je zegt dat je als kind al wel met kleidingetjes bezig was. Maar je bent wel eerst een universitaire bacheloropleiding gaan doen. 

Met terugwerkende kracht kun je natuurlijk een soort lijn trekken in je leven, maar ik was als kind altijd bezig met kleine wereldjes maken. Ik was alleen ook heel teruggetrokken als kind en ik durfde niet naar de kunstacademie. Ik zei wel altijd dat ik illustratrice wilde worden, maar toen eenmaal het moment kwam om een keuze te maken, vond ik het te eng.

Na mijn bachelor kreeg ik opnieuw een soort paniekstuip: ‘maar wat moet ik dan nu met mijn leven gaan doen? Is dan nu het moment om alsnog die kunstacademie te gaan proberen?’ Toen heb ik me echt op het allerlaatste moment ingeschreven en ben ik erin gekomen.

Hoe was dat? Je was natuurlijk wel wat ouder dan veel andere studenten. 

Ja, dat maakt wel verschil. Al zijn er veel mensen die kunstacademie pas in tweede instantie doen.

Kunstacademie is heel intens. Je moet stevig in je schoenen staan om het te overleven, want alles wat je maakt is heel persoonlijk, en daar word je dan op bekritiseerd. Dat is best heftig. Omdat het mijn tweede studie was, was ik er serieuzer over: ‘Dit is een investering. Ik ga hier nog vier jaar mee bezig zijn, dus ik moet het echt willen. En dan ga ik er ook voor.’

Waarom koos je toen voor grafisch ontwerp?

Misschien was het ook weer een beetje uit lafheid. Je hebt bijvoorbeeld ook fine art, maar dat is supervrij. Dan moet je echt helemaal jezelf voortstuwen en mag je helemaal zelf bepalen wat je maakt. Daar kon ik niet mee omgaan. Grafisch ontwerp is juist best wel toegepast en afgekaderd. Tijdens mijn eerdere studie had ik ook al best veel posters ontworpen, dus dat voelde minder als een sprong in het diepe.

Ik vraag me wel af waarom ik toen niet voor animatie heb gekozen, maar toen had ik nog helemaal niet de link gelegd tussen kleine knutseldingen maken en animeren. En animeren voelde voor mij heel erg als de hele tijd achter de computer zitten. Ik had ook nog niet zoveel met narratief. Dus klopte toen voor grafisch ontwerp.

Hoe ben je toen uiteindelijk wel in de stopmotion-animatiewereld terechtgekomen?

Ik sta er nu nog steeds een beetje met een half been in. Ik wil graag meer doen, maar de animatiewereld en zeker de stopmotion-wereld in Nederland is minuscuul. Het zijn maar een paar mensen. Het liefst zou ik in een soort art department willen werken, maar dat is echt heel klein in Nederland.

In coronatijd kwam er een potje beschikbaar voor kunstenaars om hun praktijk te ontwikkelen. Dus ik heb een aanvraag gedaan en toegewezen gekregen, en met dat geld heb ik een masterclass gedaan bij Aardman. Die hebben al een hele tijd een soort opleidingstraject genaamd Aardman Academy, en met corona hebben ze dat online gemaakt. Dus dat werd toen opeens beschikbaar voor mensen over de hele wereld.

En toen zat er al wel iets in jou, dat je dat zag en het wilde doen.

Ja, omdat ik graag meer wilde doen met eigen projecten binnen miniaturen, en ik kon niet zo goed verzinnen hoe ik dat voor elkaar zou krijgen. Als ik iets voor mezelf maak, dan kan je dat een sculptuur noemen, maar het is niet echt ergens voor. Dan wordt het allemaal heel vrij, en dat vind ik moeilijk. Dus als ik leerde animeren, was dat ten eerste heel leuk, en ten tweede kon ik dan misschien eigen filmpjes maken.

Het gaf mij een excuus om decors te maken voor mezelf, die dan meer toegepast konden worden. Zo breng ik dan mijn eigen wereldjes tot leven. Dus dat leek me een goede ingang. En toen bleek animeren zelf gewoon superleuk te zijn. Het duurt eindeloos, maar het is echt superleuk.

Ik heb je korte animatiefilm Snail Away gezien. Hoe kwam je tot het concept daarvan?

Dat was mijn eindfilm voor Aardman.

Die cursus duurde drie maanden, en de eerste acht weken was het in sneltreinvaart leren animeren van supergoede mensen die al heel lang in het vak zitten. De laatste maand was het de bedoeling dat je je eigen eindwerk maakte. Daar wilde ik wel wat van maken, maar het moest ook behapbaar zijn. Bij echt grote animatiefilms – stopmotionfilms – doen ze een hele dag over twee seconden animeren. Dus als je een maand hebt voor het animeren én het bedenken van het filmpje, het maken van het decor, je pop maken, dan kan je niet iets van tien minuten maken.

En het concept, ik kan niet zo goed zeggen hoe dat gebeurt – het valt me gewoon in. Vaak op de fiets of onder de douche. Die momenten dat je brein half uit staat, gaat er opeens iets open en kan er van alles invallen. Ik zag ineens een beeld van een man die een huis op zijn rug meedraagt, als een slak. Toen heb ik daar een verhaaltje van gemaakt.

Maar het begon met dat beeld: het huis op zijn rug. 

Ja, het viel mij in. En daarna dacht ik ook meteen ‘oh shit, dat is echt heel veel werk.’ Dus ik heb ook nog een week gewerkt aan een ander idee, maar ik voelde gewoon niet de drive om dat te maken. Dus toen heb ik na die week besloten om die slak te maken. Ook al moest ik nachten doorwerken, ik ging die slak doen, want dat vond ik veel leuker. Het was echt heel hard aanpakken, maar het is wel gelukt.

Daarna ging ik de film gewoon naar festivals sturen. Ik had geen idee hoe die wereld werkt, dus dan kon ik dat ook oefenen en werd ik niet tegengehouden door het idee dat dat totaal loos zou kunnen zijn. En toen is de film geselecteerd voor een paar festivals en heb ik ook een prijs gewonnen. Ik vond het echt magisch om te merken dat andere mensen het dus ook leuk vonden.

Merk je dat daar dan ook weer andere dingen uit voortkomen? Of laat dat nog op zich wachten?

Ik kan daar nog niet heel concreet over zijn, maar ik heb wel gemerkt hoe waardevol het is als je een stap in een bepaalde richting zet, waarvan je nog niet helemaal weet hoe die gaat uitpakken.

Toen ik wegstapte van grafisch ontwerp, werkte ik nog vanuit huis, maar dat kon eigenlijk niet meer. Ik kan geen grote dingen maken en die dan in de slaapkamer neerzetten. Dus toen heb ik een atelier genomen. En toen, alsof het universum het doorhad, kwamen er allemaal ruimtelijke opdrachten op me af. Dat had ik niet zelf geïnitieerd, maar misschien dat ik door die stap te maken op een andere manier was gaan praten, of dingen zag die ik voorheen niet zag. Ik weet niet hoe, maar het ging automatisch. En ik denk dat dat met animatie ook wel gaat gebeuren.

Ik heb een jaar geleden mijn vriend leren kennen, die is animator. Misschien heb ik die wel gemanifesteerd door met animatie bezig te zijn.

Maar het is wel iets waar je graag echt voor zou willen gaan.

Ja, alleen is het moeilijk om ertussen te komen. Veel mensen willen dit en er is heel weinig werk. Maar ja, ik heb op een gegeven moment besloten dat als ik ergens mee bezig ben waar ik verder in wil en gelukkig van word, dan ga ik er mee door. Uiteindelijk komt er wel iets.

Ik ben nu ook bezig met het bouwen van een multiplane. Dat is hoe Disney op een gegeven moment ging animeren. Ik ben dat nu aan het uitproberen, en laat af en toe vallen dat ik daarmee bezig ben. Hopelijk ontstaat er dan ergens een samenwerking.

Je hebt tegenwoordig zoveel manieren om dingen simpeler en sneller te doen, maar ik vind het altijd gaaf hoeveel persoonlijkheid en karakter je met dat soort ouderwetse technieken aan je werk kunt geven. 

Er zit zoveel meer rijkheid in iets handmatig doen. Ik vind het jammer dat er zoveel met de computer wordt gedaan, en AI maakt het nu allemaal nog vlakker. Ongetwijfeld zullen er ook mooie dingen uitkomen, maar ik hou gewoon heel erg van menselijke foutjes in dingen: dat je ziet dat het echt is en dat iemand er heel veel liefde in heeft gestopt.

Een multiplane heeft beperkingen. En van beperkingen word je vaak creatief, want je moet oplossingen vinden voor alles wat zo’n ding niet kan. Daar zit voor mij de magie, en dat is hoe kunstenaars zich onderscheiden: de ene kunstenaars bedenkt deze oplossing, de andere bedenkt die. Daar zit eigenheid in.

Ik had vroeger een klasgenoot op de HKU. Als zij ging klussen, maar ze wist niet precies hoe, zei ze: ‘we plakken het wel vast met leverworst.’ Zo benader ik het ook: gewoon uitproberen en hopelijk ontstaat er iets dat bruikbaar is. Dat vind ik al heerlijk.

Het lijkt mij heerlijk om op die manier een project te kunnen benaderen. 

Ja, het is ook een beetje… Het kan voor mij niet anders, denk ik. Ik maak het liever zelf dan dat ik het koop. Dat is ook een beetje mijn manco, want ik maak het mezelf moeilijk. Ik vind het gewoon leuk om iets te bouwen, want zo leer je hoe dingen werken.

Had je dat vroeger ook al? 

Ik was wel heel nieuwsgierig, ja. Ik heb het af en toe nog steeds, dat wil weten hoe een telefoon werkt, hoe een auto in elkaar zit. Eigenlijk wil ik dat van alles precies begrijpen.

Ik vind het wel jammer: ik had een auto waar ik weleens zelf de V-snaar van heb vervangen. Dan kun je precies begrijpen wat het doet, welke taak het heeft, wat het aandrijft, en waar die stroom naartoe gaat. Maar in nieuwe auto’s kun je nergens bij, daar wordt alles aangedreven door een computer. Ik hou van dat mechanische.

Weer die computer…

Ik ben gewoon tegen de computer!

Ik was laatst bij een soort talk, toen had ik ook een hele speech. Ik weet niet wat het is, ik ben anti-techniek. Ik ben bang dat het de handmatigheid verdrijft, en dat is precies wat ik leuk vind.

Zou een animatiefilm nu je droomproject zijn? Heb je een punt op de horizon waar je naartoe werkt?

Ik word er altijd heel zenuwachtig van om een doelstelling te moeten hebben.

Ik dacht eerst altijd dat ik succes heel belangrijk vond. Toen had ik een beetje succes hier en daar, en dat vond ik eigenlijk niet zo spannend. Bijvoorbeeld als ik een prijs krijg: dat is natuurlijk superleuk, maar dat gevoel blijft misschien twee dagen. Daarna vraag je je weer af wat je nu moet doen.

Succes biedt vooral nieuwe kansen. Dat is natuurlijk belangrijk, maar het idee van veel prijzen op mijn naam hebben staan – zo werkt het voor mij niet. Wat ik vooral wil, is met leuke mensen samenwerken en projecten doen die iets betekenen. In welke vorm dat dan is, dat maakt me niet heel veel uit. Dat heeft wel een prijs, maar het is wel heel voldoenend om mezelf de ruimte te geven en helemaal op te gaan in mijn werk.

De laatste vraag. Toen je hier binnenkwam zei je iets over deze omgeving. Ik vroeg me af, als je dit in een soort van Frankfurt-maquette zou zetten, hoe zou je dat dan benaderen?

Wat ik heb geleerd bij dat project – en wat me zo meesleepte – is dat als je een beetje ruimte laat voor interpretatie en verbeelding, dan komt een werk veel meer tot leven. Met die maquette hebben we maar zelden een gebouw exact nagemaakt. Vaak was het juist een benadering; dan zaten we naar een flatgebouw te kijken, met om ons heen alle spullen die we hadden verzameld, met de vraag welk materiaal daar het beste bij past. Soms was het een soort McDonald’s-poppetje, maar het kon ook een stapel kartonnetjes zijn. Als je daar een pietluttig deurtje op gaat doen, of allemaal raampjes, dan wordt het te veel gemaakt.

Maar als je het een beetje schetsmatig doet, dan laat je ruimte aan de bezoeker om te zien: dit is het gebouw. Het is maar een schets en het zijn maar kartonnetjes, en tegelijkertijd is dat ook helemaal het gebouw. De ramen kunnen ze er zelf bijdenken. Daardoor komt het juist meer tot leven. Het is net als wanneer je koffie knoeit, en ineens zie je daar Jezus in. Het is maar een schim, niet een perfect gezicht. Toch zou je het nooit zo kunnen tekenen. Dat deden we dus de hele tijd met met de maquette.

Altijd als ik daar na een dag werken wegfietste, keek ik naar alle gebouwen en dacht ik: dat is een schaar, dat zijn kartonnetjes, dit is een stukje spiegel. Ik zag de hele stad zo. Dus als ik dit gebouw van buitenaf zou bekijken, zou ik gewoon even kijken en daarna een beetje door mijn rommeldoosjes heen gaan. Op een gegeven moment heb ik iets te pakken, en dan ploep ik het erin. Dan is het dat.

Meer Juliet Campfens:

Interview met RVT Utrecht
Website